De Nigeriaanse oplichterstruc bestond al een eeuw voor de doorbraak van email en internet. Mails van zogenaamde ministersvrouwen en bankiers die je proberen te verleiden met miljoenenerfenissen en ander makkelijk geld hadden een voorloper in de brieven van de Spaanse gevangene. Die bestookte sinds 1875 ook Nederlanders en Belgen. Het lokaas: een koffer vol geld, in ruil voor een klein voorschot. En de Spaanse gevangene had nóg een troef: een mooie dochter. De onverwachte geschiedenis van een crimineel goed verhaal.
Ik lees ze graag: mails uit Nigeria waarin bankiersweduwen en in ongenade gevallen ministers me vertellen dat ze mij via via kennen als een rechtschapen man met een solide financiële reputatie. Wat zeg ik: EEN SOLIDE FINANCIËLE REPUTATIE, want caps lock is de norm in deze mails. Ik kan ze helpen met een financieel probleem: iemand met dezelfde achternaam als ik is gestorven en laat een fortuin na, de vrouw van een overleden minister wil het vermogen van haar man het land uit brengen, op een bank in een Afrikaans land staat een miljoen dollar die van niemand is. Probleem: er is een voorschot nodig om het geld los te krijgen.
De truc staat internationaal bekend als de 419 scam, naar het artikel over fraude in het Nigeriaanse Wetboek van Strafrecht. De mails worden niet alleen verstuurd vanuit Nigeria, maar ook vanuit andere landen – Amsterdam is de tweede hoofdstad voor deze fraudeurs. Zij versturen hun bedelbrieven al sinds de jaren tachtig, eerst per post en fax, nu via de mail. Maar de truc is veel ouder.
In zijn memoires uit 1829 vertelt de Franse crimineel en detective Vidocq over oplichters die hun slachtoffers begraven schatten beloofden in ruil voor een bescheiden voorschot. Een Parijzenaar die erin trapte werd opgepakt toen hij – op zoek naar de diamanten van de gravin van Bouillon – een van de pijlers van de Pont Neuf ondermijnde. In die tijd was de oplichtersbrief nog een gericht schot op welgestelde individuen. De brieven werden pas echt een plaag toen de oplichters met hagel gingen schieten door massaal geproduceerde brieven te versturen naar zo veel mogelijk adressen, tot in Roermond en Buinerveen.
Koffer met geld op treinstation
Vanaf 1875 vielen de oplichtersbrieven in Nederlandse brievenbussen:
Vanuit de gevangenis van Ceuta, een Spaanse enclave in Marokko, zoekt Don Domingo K. de hulp van verre familie in Nederland. Na een carrière als schatbewaarder op Cuba is hij door verraad in de gevangenis beland, waar hij spoedig zal overlijden aan longontsteking. Wil zijn verre verwant in Nederland niet de zorg op zich nemen voor zijn dochter Enriqueta én zijn vermogen van 300.000 gulden in geld, gebouwen en landerijen?
De Nederlander schrijft een weifelend antwoord, en ontvangt daarop een brief van de priester Don Rafaël, die het droeve nieuws brengt dat Don Domingo is overleden. In een derde brief laat Don Rafaël weten dat Enriqueta hete tranen stort en sluit hij een testament vol zegels en handtekeningen bij. Enriqueta is klaar om naar Nederland te vertrekken, maar eerst moeten er nog wat kosten worden voldaan voor haar overtocht en voor de begrafenis van haar vader.
In andere brieven beloofde de gevangene de plaats te verklappen waar een schat begraven lag, of stond er in een bagagedepot van een Frans station een koffer met 800.000 frank. Wanneer de ontvanger van de brief naar Madrid kwam om de proceskosten te betalen, zou hij een handtasje krijgen met een geheim vakje, waarin het ontvangstbewijs van de koffer was verstopt.
Slachtoffers
De oplichters zochten hun slachtoffers niet alleen onder de allerrijksten. In 1891 stuurde een kleermaker op Urk, in de ban van het grote geld, een plattegrond van zijn eiland naar Spanje, met het verzoek een streepje te zetten op de plaats van de schat. Pas toen de zogenaamde gevangene bijna 6.000 frank voorschot vroeg, begreep de Urkenaar dat hij werd opgelicht.
Hoewel de kranten in binnen- en buitenland regelmatig waarschuwden voor de ‘Spaansche schatgraver’, tuinden er genoeg goedgelovigen in om de zwendel winstgevend te maken. Een bakker uit Toulouse reisde in 1932 naar Spanje met 30.000 frank, verloor de helft aan een tussenpersoon voor ‘onkosten’ – en kreeg op terugreis aan de grens nog een boete van 50.000 frank opgelegd omdat hij te veel geld uitvoerde.
Ook Nederlanders werden uitgekleed door de brievenbende. Een aannemer uit het Drentse Buinerveen vertrok met twee vrienden naar Madrid om koffers met waardepapieren te verwerven die in de gevangenis werden bewaard. In Madrid ontmoetten de drie een cipier, die in ruil voor 12.000 peseta’s de zegels op de koffers wilde verbreken. De Nederlanders ontvingen als dank cheques ter waarde van 150.000 gulden. Toen ze die in Amsterdam wilden verzilveren, ontdekten ze het bedrog. ‘Ongeveer achtduizend gulden lichter keerden de beide domooren naar het Noorden terug’, aldus het Nieuwsblad van Friesland op 15 mei 1923.
Meesterbrein gearresteerd
Van tijd tot tijd meldden de kranten de arrestatie van de oplichters. De politie trof elke keer bewijzen aan van een hele industrie: ‘De huiszoeking bracht honderden brieven aan het licht, in het Vlaamsch, Fransch, Duitsch, Engelsch en Italiaansch, die gereed waren om verzonden te worden.’ (De Tijd, 4 januari 1906)
De pers schetst het beeld van een wijdvertakte bende, geleid door één meesterbrein: ‘De baas van ‘t spul en van de bende is een Duitscher, Thomas Belke, een geleerd man, een ervaren zielkundige en iemand, die ook verscheidene talen schrijft en spreekt. Het bureau werd afgezocht en men ontdekte er een register met 70.000 adressen van mogelijke slachtoffers in alle landen.’ (Nieuwe Tilburgse Courant, 27 juni 1914)
In 1935 werd een nieuw meesterbrein gearresteerd: ‘De gearresteerde is een Spanjaard, de zich noemende juwelier Ontario Perez uit Barcelona. Hij moet de aanstichter zijn van dit soort oplichting waarvan het denkbeeld oorspronkelijk afkomstig is van zijn vader die het lange tijd heeft geëxploiteerd.’ (Leeuwarder Nieuwsblad, 8 juni 1935)
Uit de herhaling van deze berichten blijkt al dat er meer bendes tegelijk opereerden. De beschrijving van een Franse journalist, overgenomen door het Algemeen Handelsblad (4 mei 1933) zal de waarheid dichter benaderen: er bestonden verschillende concurrerende groepjes oplichters, elk geleid door een chef (jefe), die postzegels en drukwerk betaalde. Die kosten liepen op: naarmate meer mensen de truc kenden, moesten er meer brieven worden verstuurd om voldoende slachtoffers te maken. Daarom begonnen de bendes de op het oog handgeschreven beginbrief te drukken, ‘zóó mooi dat het haast niet te zien is’.
Melodrama, sprookje en nieuws
De verhalen van de oplichters volgden het nieuws – zoals ze dat nog steeds doen: na de inval van de Amerikanen in Irak verschenen er ‘Nigeriaanse’ mails van Irakese ministersvrouwen in mijn inbox, en na de omwenteling in Libië kreeg ik mail van ‘Aisha Gaddafi’, de schoondochter van de gevallen dictator.
Jarenlang was de arme gevangene een oud-officier uit het leger van Don Carlos, aldus het Algemeen Handelsblad van 4 mei 1933, die wist waar een cassette begraven was, die de juwelen bevatte van Eugenie de Montijo, de laatste keizerin van Frankrijk. Die negentiende-eeuwse personages verdwenen uit het verhaal na de beurscrisis van 1929: ‘Tegenwoordig is het een gefailleerde bankier, die wegens frauduleus bankroet gevangen zit. Het tegenwoordige geslacht voelt daar veel meer voor.’ Om nog nauwer aan te sluiten bij het nieuws, stuurden de fraudeurs ook wel vervalste krantenknipsels mee, waarin ze de namen van bestaande personen vervingen door die van de zogenaamde gevangene.
Behalve de actualiteit resoneerde in hun brieven het melodrama van handenwringende dochters en wreed behandelde gevangenen. Ook nodigden hun verhalen de ontvanger uit om zichzelf te zien als de sprookjesheld die een reeks opdrachten moet volbrengen om de schat en de hand van de prinses te winnen. Zo sponnen de vertellers een tijdloos web van verleiding.