Een Texelse strandjutter vertelt: ‘Mijn opa was strandjutter, net als ik. Voor mij is het een hobby, maar opa jutte uit armoede. Op een dag vond hij op het strand een vat van 200 liter. Hij rolde het de duinen in, draaide de stop eruit en proefde. Alcohol! Pure alcohol! Het spul moest wel met de helft water worden aangelengd, anders was het te sterk om te zuipen. Had hij dus mooi 400 liter sterke drank. Hij nodigde iedereen uit om een borrel te komen drinken. En nog een. En nog een. Er was toch zat. Regelmatig ging hij met een melkbus de duinen in om melk te halen.
Maar na een tijdje kwam er geen druppel meer uit het vat. Toch was het niet leeg. Opa hakte het met een bijl open. Bleek er een aap in te zitten. Een aap! Op sterk water. Waarschijnlijk was dat beest voor onderzoek onderweg naar een laboratorium.’
Dat vertelde de Texelse jutter Maarten Boon in 2000 aan journalist Aad Struijs. Boon – hij overleed in 2015 – beheerde een juttersmuseum op Texel, gidste toeristen op het eiland en was een vermaard verteller. Het vat met de aap was een van zijn favorieten. ‘Dat verhaal bewaar ik altijd tot het lest’, zei hij na een vertelsessie in 2007. ‘Het is verzonnen natuurlijk, maar de toeristen vinden het mooi.’ Overdrijven hoorde erbij: ‘Je moet een klein beetje romantiseren, anders is er geen moer aan. Je moet soms wel wat uut je duum halen.’
Maar helemaal uut z’n duum hoefde hij het niet te halen. Ondanks alle couleur locale is de geschiedenis van de aap in het vat niet exclusief Texels. Het is ook bekend op andere Waddeneilanden, en ver daarbuiten: het is een internationaal verbreid, eeuwenoud verhaal. Het volgende is maar een greep uit de vele versies. Ze voeren ons van Egypte rond het jaar 1200 naar de dood van Admiraal Nelson in 1805, en van de negentiende-eeuwse Kop van Jut naar de virale verhalen van onze tijd.
Honingpot
In het begin van de dertiende eeuw vertelt de arts, reiziger en schrijver Abd Al-Latif uit Bagdad al over grafrovers die bij de piramiden in Egypte een grote pot vinden vol honing. Ze doen zich eraan te goed tot een van hen een haar in zijn mond krijgt. De pot bevat het aangeklede, goed geconserveerde lichaam van een kind.
Twee eeuwen later duikt het verhaal op bij de Italiaan Poggio Bracciolini, die zijn werkzaamheden als secretaris van de paus afwisselde met het verzamelen van moppen en schunnige anekdotes. Twee joden zijn onderweg van Venetië naar Bologna, als een van hen overlijdt. De ander wil zijn metgezel ter aarde bestellen in Venetië, maar omdat hij door een of ander verbod het lijk niet openlijk kan vervoeren, snijdt hij het in stukjes en stopt het om het te conserveren in een vaatje met honing en kruiden. Dat vaatje geeft hij mee aan een andere jood, die per schip naar Venetië reist.
Op dit schip bevindt zich echter een gulzige Florentijn, die in het vaatje een delicatesse vermoedt en het ‘s nachts heimelijk leegeet. Wanneer de jood aan wal wil gaan en het vaatje optilt, merkt hij aan het gewicht dat het leeg is. Hij maakt luidkeels melding van de diefstal, ‘en zodoende moest de Florentijn wel inzien dat hij de doodskist van een jood geworden was.’
‘De admiraal aftappen’
De oudste Nederlandse verse die ik kon opsporen, stond in het Algemeen Handelsblad van 8 januari 1856:
In het begin van de negentiende eeuw hechtte het verhaal zich ook aan Admiraal Nelson, die omkwam bij de Slag bij Trafalgar in 1805. Zijn lijk werd in een waterton vol brandewijn bewaard om het zo ongeschonden mogelijk naar Engeland terug te brengen. Het verhaal wil dat Nelson droog stond toen de Engelse kust in zicht kwam: de bemanning had een gaatje in het vat geboord en beetje bij beetje alle alcohol afgetapt en opgedronken. Het was de oorsprong van de uitdrukking ‘tapping the admiral’: met een rietje rechtstreeks uit het vat drinken. Dat Nelsons matrozen zich aan de alcohol vergrepen, is volgens historici niet waar. Betere papieren heeft het verhaal dat het bederf toch inzette, waardoor onderweg het deksel van het vat knalde en de matroos die de wacht hield, dacht dat Nelson weer tot leven was gekomen.
Neger-spiritus
In het begin van de twintigste eeuw was het verhaal nog steeds populair, getuige dit virale krantenbericht uit 1908. Minstens dertien Nederlandse kranten drukten het af:
Neger-spiritus
In een Museum in een onzer Universiteitssteden was aangekomen een vat, waarin zooals de bedienden spoedig bemerkten zich spiritus bevond. Nu scheen men daar bij gebrek aan minder krachtige alcoholische dranken dezen spiritus niet te versmaden. Er werd althans behendig een klein gaatje boven in het vat gemaakt, zoo klein dat er juist een rietje door heen kon. Door middel van zulk een rietje werd nu door de bedienden, die in het geheim waren, zoo af en toe, vooral na drukke werkzaamheden of ook wel uit verveling, dat meldt de historie niet, een pittige 100-procentsche hartversterking genomen. Eindelijk lekte het geheim uit en kwam het geval ter kennis van den directeur der instelling, die er de dronklustige mannen op een gemoedelijke wijze over onderhield.
Dat ze wel eens trek konden krijgen in een hartigen dronk kon hij zich voorstellen, maar dat ze hun lust zoo ver dreven om te snoepen uit een vat waarin zich het cadaver van een jongen neger bevond, dat vond hij wat al te erg en had hij niet gedacht. De bedienden kregen verder geen straf. Onze directeur, die met veel genoegen het geval onder vrienden op de soos vertelde, meende dat de daad zelf de daders al genoeg had gestraft. Dezen hebben zich dan ook ernstig voorgenomen nooit weder uit een vat spiritus te snoepen. (Algemeen Handelsblad, 13 juli 1908)
De Kop van Jut op sterk water
Over personeel dat zich vergreep aan de alcohol van medische preparaten gingen meer verhalen. In 1997 vertelde iemand uit Leiden me hoe hij met zijn buurman, een echte Leienaar, een biertje dronk. Buurman zat op zijn praatstoel en het gesprek ging over drankzuchtige stadgenoten. Denk er een plat Leids accent bij: ‘Ken je die van Sloos? Die heeft er niet in gespogen, hoorrr. En Labrujère? Die lustte hem ook wel. Die ouwe van Favier? Die was iedere dag in de lorum. Juh! En dan die van Sjardin, die werkte als nachtwaker bij het Academisch Ziekenhuis, maar die is op een raarrre manier ontslagen. Tegenwoordig bewaren ze lijken in formaldehyde of zo, maar vroeger lagen ze op sterk water. En nou had die nachtwaker daar telkens een klein glaasje van genomen. Maar op den duur hing er toch een raarrre lucht in dat lijkenhuis. De lijken waren [hier schakelde de verteller over van plat Leids naar overdreven keurig ABN] tot ontbinding overgegaan.’
Die ‘medische’ variant hechtte zich ook aan een bekende Nederlander: de moordenaar Hendrik Jut. Inderdaad, die van de Kop van Jut. Jut vermoordde in 1872 in Den Haag de rijke weduwe Van der Kouwen en haar dienstbode Leentje Beeloo. Hij werd gepakt, kreeg levenslang en overleed in 1878 in de gevangenis. Een Haagse kermisexploitant bedacht de nieuwe attractie.
Het echte hoofd van de moordenaar werd jarenlang op alcohol bewaard in het depot van het Anatomisch Museum van de Groningse universiteit. Ook hier weer het verhaal dat personeel de alcohol opdronk, waardoor het hoofd verging. De lezing van het museum is een andere: toen men in 1967 ontdekte dat het vocht door een barst in het glas was weggelekt, was het te laat om het hoofd te redden. Wat restte werd gecremeerd, maar een gipsen afgietsel van het hoofd is nog steeds te bezichtigen. In 1989 claimde De Telegraaf nog dat het hoofd was teruggevonden in de opslag van het Haagse ziekenhuis Leyenburg, maar dat moet volgens medewerkers va het Groningse museum een misverstand zijn.
Een vat Jamaicaanse rum
Tot slot: ook in 2006 was het inmiddels acht eeuwen oude gegeven nog fris genoeg voor een rondje door de wereldpers. Op gezag van persbureaus ANP en AFP schreef De Telegraaf:
Lijkbleek
BOEDAPEST, vrijdag
Handwerkers in Hongarije hebben een vat Jamaicaanse rum leeggedronken waarin zich een lijk bevond.
Het bleek om een Hongaarse diplomaat te gaan die twintig jaar geleden op Jamaica was gestorven.
De werklieden troffen de ton aan tijdens de restauratie van een huis in Szeged. Nadat zij de laatste druppel rum hadden gedronken, verbaasden zij zich erover dat zij het vat van driehonderd liter nog steeds niet konden verplaatsen. In de ton troffen zij tot hun ontzetting een naakt, gemummificeerd lichaam aan.
Het huis was van de onlangs gestorven weduwe van de diplomaat. Mogelijk heeft zij haar man illegaal gerepatrieerd, meldde de politie. (ANP/AFP)
De bron van het verhaal was een website van de Hongaarse politie, waarop verteld werd dat dit tien jaar daarvoor gebeurd was. Persbureau Reuters, dat het bericht ook had verspreid, liet na een paar dagen weten dat het niet te verifiëren was.
De digitale archieven zijn de grootste oceaan van verhalen die we ooit gehad hebben. Een onuitputtelijke bron van vondsten voor verhalenjutters.
Foto aangespoeld vat: Paul Sandham, Flickr (CC BY-NC 2.0)
Prachtverhalen, met plezier gelezen.
Vrolijke voorjaarsgroet,