Zoals Nederland nu internationaal bekend staat om zijn coffeeshops, had het in de negentiende eeuw een reputatie als land van tabaksrokers. Onbetwist recordroker was de Rotterdammer mijnheer Van Klaes: de steenrijke eigenaar van een wereldvermaard pijpenmuseum. Hij pafte in zijn leven meer dan 4000 kilo weg en werd naar eigen wens begraven in een walm van tabaksrook, liggend in een kist van sigarenkistjeshout. Als ‘Father Great Pipe’ was hij beroemd tot in Amerika. Maar de koning der rokers was een verzinsel van een Franse journalist.
Mijnheer Van Klaes, een tonronde Rotterdammer, had zijn fortuin gemaakt in de Oost en woonde in een villa die gewijd was aan het rookgenot. Zijn museum met exemplaren van alle soorten pijpen ter wereld was gratis toegankelijk en hij liet geen bezoeker vertrekken zonder zijn zakken vol te stoppen met sigaren en tabak. Hij rookte al sinds zijn achttiende 150 gram tabak per dag, zodat hij bij zijn dood op zijn 98e – een journalist rekende het uit – 4.383 kilo had verstookt. Ook dronk hij vijftien kannen bier per dag.
Toen hij zijn einde voelde naderen, liet Van Klaes bij testament vastleggen dat alle rokers van Nederland welkom waren op zijn begrafenis. Elk kreeg tien pond tabak uitgereikt en twee pijpen. Bij de teraardebestelling moest iedereen zijn pijp uitkloppen op de sigarenhouten kist, waarin Van Klaes rustte met twee tabaksbuidels, zijn favoriete pijp en een doosje lucifers.
Fictie vermomd als nieuws
Het verhaal over de kettingrokende Rotterdammer ging in 1872 – zouden we nu zeggen – viraal: het verscheen in Franse, Duitse, Belgische, Nederlandse en Amerikaanse kranten en in tal van andere publicaties, waaronder het medische tijdschrift The Lancet. Daarna werd het levend gehouden door reisbeschrijvingen, zoals het vaak vertaalde en herdrukte Olanda (1874) van de Italiaan Edmondo de Amicis.
Een vakblad over tabak, Cope’s Tobacco Plant, geloofde er al meteen niets van en loofde honderd pond uit voor degene die kon bewijzen dat Van Klaes echt had bestaan. Dat kon Cope’s veilig doen, want het verhaal was van begin tot eind verzonnen. De eerste krant die het afdrukte was Le Petit Journal, op 16 april 1872. Het verhaal over ‘Monsieur Van-Klaës’ staat onderaan pagina 3, ‘onder de streep’, op de plaats van het feuilleton. Zo’n feuilleton kon een roman in afleveringen zijn, maar ook een column. Feit en fictie liepen vooral op deze plaats (maar ook elders in de negentiende-eeuwse kranten) door elkaar: vaak verschenen hier sterke verhalen die zorgvuldig in het midden lieten of ze waar waren of niet.
Te mooi om dood te checken
In Nederland riep het verhaal over Van Klaes gemengde reacties op. Sommige journalisten zagen er een poging in om Nederland belachelijk te maken. Op 8 juni 1872 wond het Haarlem’s Dagblad zich er over op en in 1875 opende het bericht over de koning der rokers een heel boekje over de leugens die buitenlandse journalisten over Nederland verspreidden. Maar mijnheer Van Klaes was niet kapot te krijgen: in 1896 noemde een krant het nieuws over zijn leven een Engels komkommerbericht dat al een kwart eeuw lang werd gerecycled door Londense dagbladen.
Toch waren er ook Nederlandse kranten die de hele geschiedenis van Van Klaes te mooi vonden om dood te checken. Zelfs de redactie van het Rotterdamsch Nieuwsblad, waar toch bekend moest zijn dat deze excentrieke stadgenoot nooit had bestaan, drukte het in 1892 af als waargebeurd verhaal.
Andere kranten meldden hun lezers wel dat het verzonnen was, maar pas nadat ze het in geuren en kleuren hadden naverteld, met een disclaimer in de laatste alinea. In 1921 – het verhaal was nu een halve eeuw oud – vertelde het Nieuwsblad van Friesland het na uit een Amerikaanse krant. Het slot: ‘De schrijver zegt zich niet meer te herinneren van welken Hollander hij dit verhaal hoorde, maar dat het waar is, gelooft hij stellig. En wie zou het niet?’
De Nieuwe Rotterdamsche Courant zei in 1929 duidelijker waar het op stond, maar pas ná een bloemrijk artikel (‘Als hij niet rookte, was de bierpul aan de lippen, en als hij den Germanendrank niet door het keelgat goot, rookte hij.’) van duizend woorden. De disclaimer:
Lezer, doe geen moeite met te trachten een en ander in uw herinnering terug te roepen. Ge weet, wat een canard is? Wel nu, het bovenstaande was een canard van het Parijsche blad “Le petit Joumal”. In het nummer van 16 April 1872 kwam het kluchtige leugenachtige verhaal voor. Het is niet de eerste en ook niet de laatste canard over ons land en volk geweest.
Hansje Brinker
Sinds de jaren dertig is mijnheer Van Klaes in vergetelheid geraakt, al spookt het verhaal nog steeds rond op internet. Nederlanders hebben de kettingroker Van Klaes nooit geadopteerd als rolmodel, zoals ze wel deden met het jongetje dat zijn vinger in de dijk stak, een nationale held die we ook danken aan een buitenlandse schrijver in de negentiende eeuw. Dat jongetje heette trouwens niet Hansje Brinker, maar dat is weer een ander verhaal.
Elke tijd en elk mens heeft een eigen vergif.
Zonnige groet,