Op 7 juli 1941 dreven Poolse bewoners van het dorp Radzilow hun Joodse buren bijeen in een houten schuur en staken die in brand. Ongeveer 500 mannen, vrouwen en kinderen kwamen om in de vlammen. Drie dagen later werden in het naburige Jedwabne meer dan 340 Joden levend verbrand. Duitsers moedigden deze pogroms aan, Polen voerden ze uit. De onderzoeksjournaliste Anna Bikont schreef er een beklemmend boek over. Niet alleen over die dagen van bloed en vuur in 1941, maar ook over herinneren, herdenken en vertellen in de jaren erna.
Alles aan deze geschiedenis is omstreden. Het monument in Jedwabne wees jarenlang ten onrechte Nazi’s aan als de moordenaars. In 2001 werd een nieuw monument onthuld, dat de joden herdenkt ‘die hier werden vermoord en levend verbrand op 10 juli 1941’. De tekst is een compromis: hij laat de daders ongenoemd. Bij de onthulling lieten daarom onder andere Yad Vashem en het Simon Wiesenthal Centrum uit protest verstek gaan. Ook de dorpelingen van Jedwabne boycotten al jaren de herdenkingen: zij willen juist niet erkennen dat de moordenaars geen Duitsers waren, maar dorpsgenoten. Daarin lijken de dorpsbewoners op zijn minst moreel gesteund te worden door de huidige, nationalistisch-conservatieve PiS-regering: eerder dit jaar bedreigde de Poolse minister van justitie historici die te veel nadruk leggen op Poolse misdaden jegens Joden met vijf jaar gevangenisstraf.
Joden beschuldigd van collaboratie met Russen
Het verhaal over de moorden in Jedwabne en Radzilow en hun voorgeschiedenis verschiet al 75 jaar met iedere machtswisseling van kleur. Gedegen juridisch en historisch onderzoek naar de ware daders werd pas mogelijk na de val van het communisme. Onder het communisme werden in 1949 na een slordig proces slechts tien dorpelingen schuldig bevonden en veroordeeld tot gevangenisstraffen – de ware schuldigen moesten de Duitse fascisten zijn.
De pogroms werden pas mogelijk nadat de fascistische en de communistische grootmachten Duitsland en Rusland in 1939 Polen hadden vermorzeld. De Duitsers bezetten het westen, de Russen het oosten, waar Jedwabne en Radzilow liggen. Honderdduizenden Poolse burgers werden onder het Russische bewind geliquideerd of naar Siberië gedeporteerd.
De massamoorden op de joden van Jedwabne en Radzilow vonden plaats in de zomer van 1941, toen de Duitsers op hun beurt Oost-Polen bezetten en de Russen verdreven. Vlak na de aftocht van de Russen grepen de bewoners van Jedwabne, Radzilow en andere plaatsen hun kans en namen – aangemoedigd door de Duitsers – wraak op de joden. Ze beschuldigden hen er – ten onrechte – van dat ze massaal met de Russen hadden gecollaboreerd en hadden geassisteerd bij de deportatie van Poolse medeburgers. De joden moesten daarom voor straf gras wieden op het marktplein en standbeelden van Lenin slopen. Daarna werden ze vermoord en roofden de moordenaars hun huizen leeg.
Onverholen antisemitisme
Deze pogroms zijn eerder beschreven, met name door de Amerikaans-Poolse historicus Jan Gross, maar niet zo volledig en aangrijpend als door de Poolse journaliste Anna Bikont. Haar boek De misdaad en het zwijgen, in 2004 verschenen en nu in het Nederlands vertaald en geactualiseerd, gaat over de moorden in 1941, volgt de overlevenden en de daders in de jaren na de oorlog en verslaat van dag tot dag haar speurtocht naar de waarheid. Een speurtocht waarbij ze, ook in het hedendaagse Polen, op een verbijsterend agressief en openlijk antisemitisme stuit.
Veel inwoners van Jedwabne gaan ervan uit dat de moordbeschuldigingen worden geuit door joden die uit zijn op financiële vergoedingen of die hun huis komen terugeisen. De pastoor spreekt van een joodse lastercampagne tegen Polen. Voor zijn kerk worden de Protocollen van de Wijzen van Zion uitgevent, het vervalste plan van de joden om de macht in de wereld over te nemen.
Ook Bikont zelf, joods en werkzaam voor een progressieve krant in Warschau, stuit op beledigingen en intimidatie. Mensen die haar welgezind zijn, beloven meer dan eens spontaan niet verder te vertellen dat ze joods is. Ze staat voor dichtgesmeten deuren, spreekt getuigen die alleen ver van Jedwabne hun verhaal willen doen, en doet moeite om geruchten, leugens, vergissingen en propaganda uit haar interviews en documenten te filteren. Gelukkig heeft ze al die vertekende en onzekere versies van de gebeurtenissen wel opgenomen. De misdaad en het zwijgen is daardoor ook een boek geworden over herinneren, vertellen en herdenken.
Levensreddende leugens
Twee van de hoofdpersonen in het boek van Bikont zijn Stanislaw Ramotowski en Rachela Finkelszstejn, een katholieke boerenzoon en een joodse molenaarsdochter. In 1941 hoorde Stanislaw dat Polen in het nabije dorp Wasosz alle joden met hakbijlen hadden doodgeslagen. Hij overtuigde Rachela en haar familie ervan dat ze zich moesten verbergen. Rachela liet zich dopen, noemde zich voortaan Marianna en trouwde met Stanislaw. Daarna kwam de liefde pas en toen Bikont hen in 2000 leerde kennen waren ze ver in de tachtig en nog steeds samen, in een vervallen hut zonder verwarming.
Ze voelden zich, ook zo lang na de oorlog, nog steeds niet veilig. Elke dag konden ze op straat de daders uit 1941 ontmoeten. In 1948, toen een aantal van deze oorlogsmisdadigers terecht stonden, had Rachela/Marianna zelfs valse, ontlastende verklaringen voor hen afgelegd. ‘We zouden elke moordenaar hebben geholpen’, legde ze jaren later uit aan Bikont, ‘anders zouden we het nooit hebben overleefd.’
Haperend geheugen
De slachtoffers, daders en omstanders die Bikont sprak, kunnen en willen zich niet alles herinneren. Marianna’s hardhorendheid neemt toe bij pijnlijke vragen. Bikont: ‘Marianna Ramotowska bewaarde vanaf onze eerste ontmoetingen een zekere afstand, ze schermde zich af met een gebrekkig geheugen, ze probeerde de misdaad en in het algemeen alles wat Joods was in onze gesprekken te mijden. Toen ik haar mijn wensen overbracht ter gelegenheid van Chanoeka of Rosj Hasjana, begon ze onmiddellijk de rozenkrans te bidden. Gevraagd naar wat ze zich nog kon herinneren van Chanoeka bij haar thuis, antwoordde ze met de vraag: “Chanoeka, dat is toch het Loofhuttenfeest?” Hoe is het mogelijk dat ze zich dit niet meer herinnerde, Chanoeka is immers een feest dat gemaakt lijkt voor kinderen: die krijgen dan cadeautjes en de tafel staat vol met allerlei zoets.’
De gesprekspartners van Bikont herinneren zich ook voorvallen die niet zijn gebeurd. De vermeende massale collaboratie van de joden met de Russen is samengebald in een fictieve herinnering. Bikont: ‘Het is moeilijk om in Jedwabne of Radzilow iemand van de oudere generatie tegen te komen die zich geen Jood herinnert die met een gericht geweer uit een kar springt en een Pools gezin bij de deportatie begeleidt.’
Anderen vertellen op verschillende momenten verschillende verhalen. Rabbijn Baker, die al voor de oorlog naar de VS emigreerde, publiceerde in 1980 met zijn broer een gedenkboek over Jedwabne, waarin hij de katholieke inwoners aanwijst als daders. Hij overdrijft zelfs als hij zegt dat de joden van Jedwabne al eeuwen zo wreed werden behandeld door hun buren als in 1941. Twintig jaar later kwam Baker naar Jedwabne om de herdenking en de onthulling van het nieuwe monument bij te wonen, samen met Poolse hoogwaardigheidsbekleders. In een interview met een Poolse krant beschreef hij toen de vooroorlogse samenleving plotseling als een idylle: ‘We waren als één familie.’ De moordenaars waren volgens hem geen buurtgenoten, maar ‘slechts een groep ontaarden of gajes uit omliggende dorpjes’. ‘Is hij zo geroerd omdat Polen bereid is de confrotatie aan te gaan met de bagage van de misdaad?’, vraagt Bikont zich af. ‘Denkt hij soms dat hij […] in Polen de weg zal vinden naar de harten van de mensen? Of dat het voor de Joden zo beter zal zijn?’
Antisemitische folklore
De herinneringen en verhalen over de pogroms worden ook gekleurd door folklore: sagen, stereotypen, volksgeloof en samenzweringstheorieën. Hierin zijn joden niet alleen geldbelust, maar ook vies: ze verkopen Polen brood van deeg waarin ze hebben gespuugd en dat ze met hun blote voeten hebben gekneed. Deze vooroordelen werden voor de oorlog aangewakkerd door de Kerk. Het blad van het bisdom waaronder Jedwabne viel, riep op tot het boycotten van Joodse winkels, zo nodig door leugens: ‘In Stawiska leidde de Poolse bakkerij een kwijnend bestaan, maar iemand had nog niet het gerucht verspreid dat er vlektyfus heerste onder de Joden en dat zij broden gebruikten als kompres, of de situatie van de Poolse bakkerij ging er zienderogen op vooruit.’
De moraal van al deze verhalen is: het was hun eigen schuld. Een ‘aardige oudere mevrouw’ uit Jedwabne vertelt aan Bikont:
‘Mijn vader is een keer graan gaan halen in Wasosz, dat was in 1941, maar dat was nog voor de Duitsers hier waren, en toen is hij twee Jodenmannen tegengekomen. Ze lieten hem kersenbladeren zien en die zomer waren ze bruin en gekruld, een teken dat Onze-Lieve-Heer het bevel had gegeven dat er “bloed over jullie en jullie kinderen zou vloeien.” Ze hadden in de Talmoed gelezen dat het door een bevel van God was voorbestemd dat ze zouden sterven en ze hadden zich daarbij neergelegd.’
Toch circuleren er in Jedwabne en Radzilow ook verhalen waarin juist de moordenaars worden gestraft door God, verhalen die het verlangen naar rechtvaardigheid van de slachtoffers bevredigen, of die worden opgeroepen door het kwade geweten van de daders. Een moordenaar zou gehandicapte kinderen hebben gekregen, een ander werd verpletterd door een boom. En zoals moorden volgens volksverhalen onuitwisbare bloedvlekken kunnen achterlaten, groeide in Jedwabne op de plek waar een vrouw en haar kind waren vermoord gras in de vorm van een kruis, zei men.
Een blik in de afgrond
Al deze verhalen en herinneringen, hoe onzeker en tegenstrijdig ook, zijn even belangrijk als de harde, feitelijke kern: de gebeurtenissen op 7 en 10 juli 1941. De journaliste Bikont kiest openlijk partij. Ze steunt de burgemeester van Jedwabne, die tegen de wensen van een antisemitische gemeenteraad en kerk in naar verzoening streeft, en bemiddelt voor haar hoogbejaarde informanten Stanislaw en Marianna als die een ziekenhuis en woonruimte nodig hebben. Toch is De misdaad en het zwijgen een meerstemmig boek geworden, dat slachtoffers, daders en omstanders allemaal aan het woord laat. Het is gebaseerd op documenten, maar ontleent zijn kracht aan de oral history van tientallen getuigen en aan het persoonlijke engagement van de schrijfster. De misdaad en het zwijgen is een indrukwekkend, emotioneel veeleisend boek, dat een blik gunt in de afgrond van de geschiedenis.
Anna Bikont: De misdaad en het zwijgen. Jedwabne 1941, de levende herinnering aan een pogrom in Polen. Vertaling Karol Lesman, Charlotte Pothuizen, Dirk Zijlstra en Goverdien Hauth-Grubben. Uitgeverij Nieuw Amsterdam. € 39,99.
Zie ook: