Goed luisteren naar bijzondere verhalen van gewone mensen. Dat deed de Hongaars-Amerikaanse folkloriste Linda Dégh. Ook broodjeaapverhalen zijn de aandacht van de wetenschap waard, betoogde zij al een halve eeuw geleden. Ze was onbekend bij het grote publiek, maar onder folkloristen een beroemdheid. Op haar 92e nam ze nog deel aan congressen. Haar venijn was legendarisch. ‘Er leek een goede kans dat ze nooit dood zou gaan’, schreef een collega. ‘Behalve dan met een houten staak en wat knoflook.’ Linda Dégh overleed op 19 augustus, 94 jaar oud.
Toen ze in 1964 als veertiger naar de Verenigde Staten emigreerde, had Dégh al een hele carrière achter de rug. Ze had naam gemaakt door de verdwijnende volksverhalen op te tekenen van Hongaarse boeren en vissers, maar begon op de Universiteit van Indiana aan een nieuw project: de springlevende verhalenschat bestuderen van – ja, van iedereen eigenlijk. Er waren er meer die dat deden, maar ‘folklore’ was toen nog vooral: verhalen en gebruiken van oudere en minder geletterde plattelandsbewoners. Déghs studenten ontdekten dat ze ook in hun eigen studentenhuis veldwerk konden doen en verzamelden enge verhalen die sindsdien bekend zijn geworden als klassieke urban legends. Zoals dat over de Man met de Haak.
De ontsnapte moordenaar
Ik hoorde het op een feestje van de studentenvereniging, vertelde Diane Diggins op 20 mei 1967 aan haar roommate Gerri Bard. Een jongen heeft een date met een meisje, neemt haar in zijn auto mee naar een stil plekje, hij zet de radio aan, leuke muziek, zij is helemaal in the mood – maar dan stopt de muziek en volgt er een waarschuwing: uit een inrichting in de buurt is een moordlustige maniak ontsnapt, die een hand mist en in plaats daarvan een haak heeft. Het meisje raakt helemaal overstuur: die man kan wel rond hun auto sluipen! De jongen sluit de deuren af, maar dat stelt haar niet gerust en uiteindelijk start hij, behoorlijk chagrijnig, de motor, geeft driftig gas en scheurt weg. Als ze bij haar huis aankomen, is hij zo pissig dat hij niet eens uitstapt om het portier voor haar open te doen. Het meisje stapt uit, en als ze het portier sluit, ziet ze het: aan de handel hangt een haak.
Mei 1967: de VS stonden aan de vooravond van de Summer of Love, de seksuele zeden veranderden, maar studentes verwachtten nog wel dat mannen beleefd het autoportier voor hen open hielden. En met verhalen zoals die over de Haakman, opperde een folklorist, drukten meisjes twijfel uit over de bedoelingen van hun date, die zich zelf op een stil plekje wel eens zou kunnen ontpoppen als seksmaniak.
Invloedrijke inzichten
Dégh beschreef in 1968 het verhaal van de Haak aan de hand van 44 varianten in het eerste nummer van het tijdschrift dat ze oprichtte, Indiana Folklore. In datzelfde nummer schreef ze ook over een andere klassieker, de gestolen grootmoeder. Dégh laat 18 boeken na en meer dan 200 artikelen. Ze was, denk ik, de invloedrijkste sagenonderzoeker van de afgelopen eeuw. Ook ik heb veel van haar geleerd.
Bijvoorbeeld dat sagen – de Nederlandse vakterm voor legends – niet per definitie onwaar zijn. Het zijn verhalen die onderwerp zijn van discussie: is dit geloofwaardig of niet? Voor een discussie zijn ook twijfelaars en ongelovigen nodig. Een van de inzichten die ik aan Dégh dank, is dat ook sceptici en debunkers het hunne doen om de discussie, en dus het verhaal, in leven te houden.
Invloedrijk is ook haar inzicht dat gebeurtenissen worden getransformeerd in verhalen, maar dat die verhalen op hun beurt werkelijkheid kunnen worden. Het spectaculairst zijn gevallen waarbij mensen een gruwelsage in praktijk brengen, zoals eerder dit jaar gebeurde toen twee meisjes in Wisconsin een klasgenootje neerstaken om de niet-bestaande boeman Slenderman op te roepen. Ostension, noemde Dégh dit fenomeen.
Dégh had een scherp oog voor de rol die kranten en televisie spelen als verhalenvertellers, maar een blinde vlek voor de vitaliteit van folklore op internet. In haar laatste grote studie, Legend and Belief (2001), schildert ze mensen die op sociale media hun verhalen delen af als eenzame stakkers, die als vuurtorenwachters hun signalen uitzenden, maar verstoken blijven van echt menselijk contact. Maar toen was ze ook al in de tachtig.
Ontzag
Dégh presenteerde nog papers op congressen toen ze 92 was. Een kleine vrouw, ondersteund en bemoederd door voormalige studentes – zelf inmiddels gelauwerde zestigers – die een halve eeuw geleden onder haar leiding sagen verzamelden in de studentenhuizen van Bloomington. Ze was zelf niet zo moederlijk: ze brandde en public collega’s af die op congressen ideeën verkondigden die haar niet zinden en begeleidde haar promovendi nogal hardhandig. Een van hen verzuchtte laatst dat er in de VS heel wat gepromoveerde folkloristen moeten rondlopen die aan Déghs begeleiding post-traumatische stress overhielden. Maar in de herinneringen zijn die blauwe plekken gemengd met liefde en ontzag.
Iedereen heeft folklore, ook folkloristen. Wij zullen elkaar nog lang verhalen vertellen over de wijsheid en persoonlijkheid van Linda Dégh.