In 1909 deed in Nederlandse steden het verhaal de ronde dat bij een groenteboer op de bodem van een vat zuurkool een dode baby was aangetroffen. Achtereenvolgens dook het op in Delft, Leiden, Scheveningen, Rotterdam en Zwolle. Een groenteboer verdedigde zijn reputatie in een advertentie, een conservenfabrikant loofde honderd gulden uit voor degene die kon bewijzen dat het waar was en de politie bestempelde het als loos gerucht. Journalisten speculeerden over de herkomst van het verhaal.
Het gruwelnieuws over het dode kind in het vat zuurkool moet in veel Nederlandse steden begin 1909 het gesprek van de dag zijn geweest. Sociale media waren er honderd jaar geleden nog niet. Jammer, want dan zouden we nu een scherper beeld hebben van de verhalen die onze voorouders toen bezighielden. Gelukkig stond het ook in de kranten, en die zijn wel bewaard. De eerste die het zuurkoolverhaal signaleert, is de Delftsche Courant van 25 januari 1909. Onder de kop ”n Griezelige fantasie’ maakt de krant er meteen korte metten mee:
Een griezelig gerucht deed, of doet misschien nog wel, in onze vreedzame stad de ronde. In een vat met zuurkool, bij een winkelier alhier, zou een kinderlijkje of althans een of meer deelen daarvan, ontdekt zijn! ‘t Schijnt dat zelfs de politie met het geval gemoeid is. Gelukkig bleek ‘t een griezelig verzinsel te zijn, door een of anderen zonderlingen fantast louter uit liefhebberij rondgestrooid. Hoe ter wereld komt iemand op ‘t denkbeeld!
Een dag later neemt het Leidsch Dagblad het bericht over, en voegt toe: ‘Het blijkt, dat een dergelijk gerucht ook door Leiden gaat. Is het soms van Delft naar hier overgewaaid?’ Hoewel beide kranten de vondst onomwonden kwalificeren als fantasie en verzinsel, waait het verhaal verder en belandt het een week later als waar gebeurd gruwelnieuws in het socialistische dagblad Het Volk:
Een griezelige vondst. Men schrijft ons uit Den Haag:
Bij een groenteboer op Scheveningen kwamen reeds herhaalde malen klachten in dat de zuurkool zoo stonk. De groenteboer antwoordde eerst, dat het misschien kwam omdat het de bovenste laag uit het vat was, doch toen de inhoud voor 3/4 verkocht was en, ze nog stonk, besloot de man de rest te verwijderen om te zien wat de oorzaak kon wezen. Hij ledigde het vat en… op den bodem lag het door de pekel geheel vergane lijkje van een kind.
De factcheck laat niet lang op zich wachten: een dag later kan de Haagse krant Het Vaderland al melden dat de collega’s van Het Volk te goedgelovig zijn geweest.
Het Volk had gisterenavond een bericht over een geheel vergaan kinderlijkje dat door een groenteboer te Scheveningen in een vat zuurkool zou gevonden zijn. Bij de politie te Scheveningen, waar wij inlichtingen inwonnen, was van het heele verhaal niets bekend. Men vermoedt, dat het een zeer oud gerucht is, volgens hetwelk eens in een kroegje te Scheveningen in een voorraad snijboonen een kinderlijkje zou ontdekt zijn. Waarschijnlijk heeft dit oude praatje, opnieuw opgewarmd, zijn weg naar de Volk-redactie gevonden.
In de dagen daarna zien we dat het ook toen al een probleem was voor factcheckers om het juiste publiek te bereiken: sommige kranten nemen het onjuiste bericht van Het Volk over, andere de debunking van Het Vaderland. In een enkel geval publiceert een krant eerst de canard van Het Volk, en een dag later de terechtwijzing van Het Vaderland. Het Volk zelf heeft niet gerectificeerd, voor zover ik kon nagaan – kranten publiceerden in die tijd meer dan één editie per dag, die niet allemaal zijn gedigitaliseerd.
Ook na de pogingen tot debunking heeft het verhaal nog steeds pootjes. Medio februari 1909 verweren twee belanghebbenden zich met advertenties in het Rotterdamsch Dagblad. Groenteboer Kuijpers voelt zich aangetast in zijn beroepseer: ‘Trots alle praatjes blijf ik steeds doorgaan met verkoopen van eerste kwaliteit geblanceerde, geconserveerde en gezouten Groenten. Daar deze Groenten van eerste kwaliteit zijn, zoo durf ik u in het volste vertrouwen een proef aan te bevelen.’ (19 feb. 1909) Mainzer Zuurkool kost bij Kuijpers (Hofdijk 31) zes cent per pond.
Kuijpers laat wijselijk in het midden om wat voor ‘praatjes’ het gaat, maar een paar dagen eerder had de Rotterdamse conservenfabrikant Cornelis Blad de details vetgedrukt herhaald (kinderlijkje, vat zuurkool), en zelfs honderd gulden uitgeloofd voor degene die kon bewijzen dat het verhaal waar was. (Hoe in de fabriek van Blad zuurkool in vaten werd gedaan is te zien in een bedrijfsfilm uit 1918.)
De laatste glimp die we van dit zwerfverhaal opvangen, dateert van 20 februari 1909. De mare van het kind in het vat zuurkool heeft Zwolle bereikt en zich daar gehecht aan een aantal groentewinkels. De regionale krant ontkent het uit alle macht:
Naar ons wordt medegedeeld zou thans hier ter stede het kletspraatje de rondte doen, in verband waarmede een paar onzer eerste winkeliers worden genoemd. Men verzoekt ons ter geruststelling van het zuurkool-etend publiek nog eens uitdrukkelijk te vermelden, dat het hier blijkbaar hetzèlfde praatje geldt en dat er ook hier niets is gebeurd, wat er aanleiding toe kan geven. (Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 22 feb. 1909)
Kindermoord omstreeks 1900
Waar kwam het verhaal vandaan? Volgens de ene krant was het een verzinsel van een ziekelijke fantast, volgens de andere de opgewarmde versie van een ‘zeer oud gerucht’ over een Schevenings kroegje waarin een kinderlijkje ontdekt zou zijn in een voorraad snijbonen.
Het verhaal wortelde stevig in de actualiteit. Als we terug gaan naar de eerste zin van het eerste bericht, in de Delftsche Courant, lezen we: ‘Een griezelig gerucht deed, of doet misschien nog wel, in onze vreedzame stad de ronde.‘ Het moet wel onwaar zijn, suggereert de krant, want zulke dingen gebeuren niet in het ‘vreedzame’ Delft.
Maar zulke dingen gebeurden juist wél, ook in vreedzame stadjes als Delft, Leiden en Zwolle. Tussen 1835 en 1870 werden er alleen al in Amsterdam ongeveer 400 vondsten van lijkjes van pasgeborenen geregistreerd. 25 Meisjes en vrouwen kwamen in die periode voor de rechter, 15 andere zaken werden geseponeerd. Voor de periode rond 1900 ontbreken zulke cijfers, maar als we alleen al op krantenberichten afgaan, stuiten we alleen al in 1909 op tientallen meldingen van lijkjes van pasgeboren kinderen die waren aangetroffen in grachten, langs de spoorlijn, in het riool en op andere plaatsen.
Kindermoord, door jonge, ongehuwde moeders, was dus destijds een bekend maatschappelijk probleem. De naargeestige prent hieronder, uit een socialistisch blad uit 1898, waarop drie mannen, gadegeslagen door sombere toeschouwers, een dood kind uit de gracht halen, is er een indringende verbeelding van.
‘Een kind levend gestopt in een pot met snijboonen.’
We weten nu waar het element van het dode kind vandaan komt, maar vanwaar het vat zuurkool? Volgens Het Vaderland was het zuurkoolverhaal over de Scheveningse groenteboer een nieuwe versie van een ouder gerucht over de vondst van een dood kind in een voorraad snijbonen in een Scheveningse kroeg. Dat verhaal heb ik nergens terug kunnen vinden (wat nog niet wil zeggen dat het niet bestond), en het verband met Scheveningen is een dwaalspoor: we zagen al dat de zuurkoolversie eerder circuleerde in Delft en Leiden.
Er is een ander scenario denkbaar, gebaseerd op twee verhalen die wel zijn overgeleverd: misdaadnieuws uit 1893-1894 en een sage die al eeuwen wordt verteld in Nederland. In december 1893 drukten Nederlandse kranten het volgende bericht af:
Een 14-jarig meisje, wonende in de N. Havenstraat te ’s-Gravenhage, wordt verdacht het kind, dat zij heimelijk Dinsdag ochtend het leven schonk, in eenen pot te hebben verborgen. De justitie doet thans onderzoek in hoeverre dit den dood van het kind ten gevolge kan hebben gehad. Een later bericht meldt, dat het meisje heeft bekend, dat zy het kind levend verstopt had in een met ingemaakte snijboonen gevulden Keulschen pot. De jeugdige moeder had het kind op den bodem gelegd en toen met de ingemaakte groenten bedekt. (Winschoter Courant, 15 dec. 1893)
Op 23 maart 1894 stond het meisje (dat bij de bevalling niet 14 was maar 15), voor de rechter in Den Haag. Zij herriep haar bekentenis dat het kind nog in leven was toen ze het verborg in een pot snijboonen. Op 6 april werd ze vrijgesproken van doodslag, omdat door de verregaande staat van ontbinding van het kind de doodsoorzaak niet meer was vast te stellen. Ze werd veroordeeld tot vier maanden cel wegens het verbergen van een lijk.
Het is niet onwaarschijnlijk dat het verhaal over het kinderlijkje in de Keulse pot met ingemaakte snijbonen nog regelmatig opdook in gesprekken, ook in de jaren na 1894. Daarbij kan het versmolten zijn met een veel ouder verhaal over strandjutters die een vat rum vinden, en pas als het bijna leeg is ontdekken dat de sterke drank dienst deed om een lijk te conserveren. Het verhaal staat bij folkloristen bekend als tapping the admiral, omdat het ook werd verteld over de matrozen die de gesneuvelde admiraal Nelson in een vat sterke drank naar Engeland vervoerden.
De oudste versie staat zelfs nog dichter bij het zuurkoolverhaal. In het begin van de dertiende eeuw vertelt de arts, reiziger en schrijver Abd Al-Latif uit Bagdad al over grafrovers die bij de piramiden in Egypte een grote pot vinden vol honing. Ze doen zich eraan te goed tot een van hen een haar in zijn mond krijgt. De pot bevat het aangeklede, goed geconserveerde lichaam van een kind.
Met dank aan Atty de Waard, die me via haar Twitter-account attendeerde op het verhaal, en aan Manon van der Heijden voor literatuurtips.