Sint-Petersburg, november 1903. Een Duitse organist, op bezoek in wat toen de Russische hoofdstad was, koopt een pet tegen de kou. En dan gebeurt er iets vreemds: wanneer hij door de stad loopt, blijven onbekenden portemonnees, sieraden en horloges in zijn zakken stoppen. Hij schakelt de politie in, die ontdekt dat zijn nieuwe pet een herkenningsteken is voor zakkenrollers, die hem aanzien voor een handlanger. Het hele verhaal bleek al snel een broodje aap, maar dat weerhield journalisten er niet van het te blijven afdrukken.
Het geheim van de toverpet? Petersburgse rechercheurs spoorden de koopman op van wie de Duitser zijn pet had gekocht. Die vertelde dat een onbekende hem een lap stof had gegeven met het verzoek om twaalf petten te maken van een bijzonder model. Omdat er nog wat stof over was, had hij nog een dertiende gemaakt, en die aan de Duitser verkocht. De petten waren bestemd voor een bende van twaalf zakkenrollers, die na elke diefstal de buit toespeelden aan een handlanger. Door de onschuldige organist te volgen terwijl hij door de stad wandelde, kon de politie ze alle twaalf inrekenen.
Van Petersburg naar Brussel
De Nieuwe Courant uit Den Haag, die als eerste in Nederland het nieuws bracht, hield wel een slag om de arm: ‘Uit Petersburg komt het volgende “ware” verhaal tot ons.’ Andere Nederlandse kranten namen het bericht over. Het sloeg ook aan in andere landen. Zo verscheen het op 13 december 1903 in de Washington Post (‘Magic Cap brought Purses of Gold’).
De bron van het nieuws was de correspondent van de Londense Daily Mail. Die had zich, zo bleek een paar weken nadat het bericht de wereld was rondgegaan, iets op de mouw laten spelden (‘Magic Cap Hoax‘). Het verhaal over de toverpet was een volksverhaal, dat populair was onder Russische boeren.
Deze debunking maakte geen einde aan het verhaal – in tegendeel. In 1909 publiceren de Limburger Koerier en andere Nederlandse kranten een versie die zich afspeelt in Brussel. Hoofdpersoon is nu een Duitse ‘pleizierreiziger’.
Den geheelen dag drentelde hij door de straten van Belgiës hoofdstad, bezocht musea, kerken en andere bezienswaardige gebouwen. Toen hij zich ’s avonds in zijn hotel vermoeid ter ruste wilde leggen, bemerkte hij tot z’n overgroote verbazing, dat zich in den zak van z’n pantalon een portemonnaie met goed geld bevond. Ook in z’n anderen broekzak een beurs vol geld en in de jaszak en de andere jaszak en het kleinere zakje er boven – hij zat vol portemonnaie’s en géén leegen waren het, lang niet.
Ook in andere landen bleef het verhaal populair. In Australische kranten is het te vinden tot 1938. Het was te mooi om waar te zijn, maar ook te mooi om het aan de lezers te onthouden.
Update: Meer wonderhoeden en -petten
Er zijn nog meer toverhoofddeksels opgedoken uit de digitale krantenleggers. Het gegeven blijkt zeker een halve eeuw ouder dan 1903: de vroegste versie die ik vond, is een rijmwerk uit 1841. In Uitstapje van Pieter Spa naar Amsterdam van W.J. van Zeggelen bezoekt de titelheld de inhuldiging van koning Willem II in de hoofdstad. Voor de gelegenheid koopt hij bij een hoedenmaker een nieuwe pet. Als hij zijn zakdoek uit zijn zak haalt, ontdekt hij daar nog twee onbekende zakdoeken. En dat niet alleen:
Nog vreemder stond hij rond te staren
Zoodra ‘t hem bleek dat in dien zak
Nog meer, dat hem niet toekwam, stak,
Ja, zelfs een volle beurs met geld.
Wat was de brave man ontsteld!
Pieter Spa belandt zelfs in een politiecel, totdat blijkt dat hij onschuldig is en de pet draagt die leden van de zakkenrollersbende gebruiken als herkenningsteken.
Op 8 oktober 1849 meldde het Algemeen Handelsblad:
Voor eenige dagen trad een zeer net gekleed heer een der voornaamste hoedenwinkels te Parijs binnen, tegen den fabrikant zeggende: ‘Ik breng u hier het model van een nieuwen hoed; wees zoo goed mij tegen morgen 25 hoeden van dit model te leveren.’ Niet weinig met deze commissie ingenomen, begaf de hoedenmaker zich aan het werk. Bij den 25sten hoed past hij denzelven, en vindt den vorm allezins fraai. ‘lk wil er nog een maken,’ zegt hij, ‘en die zal voor mij zijn.’ Zoo gezegd, zoo gedaan. Intusschen komt de heer van den vorigen dag terug, betaalt en neemt bet bestelde mede. Na verloop van een paar dagen, juist Zondag zijnde, bekroop den fabrikant de lust, om met zijn nieuwen hoed eene wandeling te gaan doen. Hij neemt zijne vrouw onder den arm en spoedt zich naar de Champs-Elysées. Al wandelende, ontmoet bij hier en daar, te midden der menigte, sommige mannen, wier hoed volmaakt op den zijnen gelijkt. Deze, zich een oogenblik op het zien van zijnen hoed ophoudende, schijnen hem teekenen van verstandhouding te maken. Eene plotselinge gedachte komt den fabrikant voor den geest; dit zijn misschien, zegt hij, de leden van eenig geheim genootschap. Zonder het zelf te weten heb ik een herkenningsteeken gefabriceerd. Onder deze gedachte komt hij aan den Triomfboog, waar hij door een der vijf-en-twintig wordt aangehouden, die hem drie gouden horologiën in de hand stopt, hem aanbevelende die in verzekerde bewaring te nemen. De hoedenmaker begreep alstoen dat hij met dieven te doen had. Hij gaat alles aan den eersten commissaris van politie, dien hij ontmoet, verhalen. Na verloop van eenige oogenblikken werden al de mannen, die den bekenden hoed droegen, gevangen genomen.
Daarna verscheen het verhaal nog in 1878 (‘Te Barcelona deed een jonge heer bij een hoedenmaker vijf hoeden maken van een geheel bijzonder model.’), in 1893 (‘De heer Michelet, een Belg, begaf zich dezer dagen naar het spoorwegstation te Buda-Pest, om een vriend af te halen, die uit Weenen moest komen. Vooraf kocht Michelet echter ineen hoedenwinkel een nieuwen hoed.’) en in 1897 en 1898 als kort verhaal dat zich afspeelt in St. Petersburg. Daarmee zijn we weer in de plaats waar we begonnen, al is de hoofdpersoon ditmaal geen Duitse organist maar een Finse reiziger (‘Een onvrijwillige detective’).
Pracht verhaal!
Gelukkig heb ik een onschuldige pet ….
Stille groet,